Onderliggende theorieën

  • jul 2021
  • 431
De Catamaran

De gebruikte theorieën binnen De Catamaran zijn complementair en sluiten goed op elkaar aan.

Hechtingstheorie

Hechting speelt een essentiële rol bij de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind. Een kind dat een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling doormaakt, groeit uit tot een (zelf)verantwoordelijke volwassene. Het leert om een mens te worden die handelt vanuit zijn eigen autonomie en zich tegelijkertijd met gepaste empathie tot andere mensen kan verhouden. Het heeft een veilige basis ontwikkeld, een basisgevoel van veiligheid.  Kinderen die ouders hebben die én duidelijk en begrenzend zijn én liefdevol steunend, betekenen voor hun kinderen heel veel.

Hechtingsgedrag is de onbedwingbare neiging bij ieder kind om de nabijheid te zoeken van een beschermende volwassene in tijden van angst, spanning, honger en verdriet. Een kind vertoont hechtingsgedrag naar de ouder/verzorger. De ouder/verzorger toont sensitief en responsief gedrag naar het kind.

Veel van de jongeren die bij ons opgenomen zijn, hebben in hun leven veel meegemaakt en geen vertrouwen meer in anderen. Ze zijn vaak onveilig gehecht. Doordat groepsleiding, sensitief en responsief reageert en hier woorden aan geeft, stimuleren we het herstel van deze onveilige gehechtheid en leren we hen dat er wel mensen zijn waar op kunnen bouwen, die hen de moeite waard vinden en waar ze van kunnen groeien.

Sociaal-emotionele ontwikkeling

In de praktijk is gebleken dat kennis van het niveau van de sociaal-emotionele ontwikkeling van een jongere nodig is om de begeleidingsstijl goed bij hem te kunnen laten aansluiten. Bij veel jongeren zien we een zogeheten disharmonisch ontwikkelingsprofiel. Dit betekent dat de verschillende aspecten in de ontwikkeling van de jongere niet in evenwicht met elkaar zijn. Een disharmonisch profiel maakt een jongere, vooral emotioneel, kwetsbaar en juist vanuit die emotionele kwetsbaarheid ontstaat bij veel jongeren psychische problematiek en/of moeilijk verstaanbaar gedrag. Het gevaar van overschatting is groot wanneer niet duidelijk is op welk sociaal-emotioneel niveau een jongere functioneert. Draagkracht speelt hier een belangrijke rol, naast het kunnen, is het aankunnen essentieel voor een evenwichtige ontwikkeling. 
Om een jongere aan te spreken op het niveau dat bij hem past is het dus noodzakelijk een goed beeld van zijn sociaal-emotionele ontwikkeling te hebben. Er wordt gekeken in welke ontwikkelingsfase een jongere zich bevindt met betrekking tot:

  • omgaan met eigen lichaam;

  • omgaan met volwassenen;

  • beleving van zichzelf in interactie met de omgeving;

  • ontwikkelen van permanentie van object;

  • angsten;

  • omgang met leeftijdsgenoten;

  • omgang met materiaal;

  • verbale communicatie;

  • affectdifferentiatie;

  • agressieregulering.

Het sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau is ook van belang om goed te kunnen beoordelen welke competenties een jongere heeft of nog moet ontwikkelen en welke begeleidingsstijl daarbij het beste aansluit om de jongere te stimuleren te groeien in zijn competenties en hiermee ook zijn zelfvertrouwen.

Sociaal-competentiemodel

Jongeren moeten in het proces naar volwassen worden bepaalde ontwikkelingstaken volbrengen. Deze zijn karakteristiek voor een bepaalde fase in hun leven en worden bepaald door veranderingen op psychisch, biologisch en sociaal vlak. Voor adolescenten zijn deze ontwikkelingstaken:

  1. Positie ten opzichte van de ouders: minder afhankelijk worden van de ouders en het bepalen van een eigen plaats binnen de veranderende relaties in het gezin en de familie.

  2. Onderwijs of werk: kennis en vaardigheden opdoen om later een beroep te kunnen uitoefenen en een keuze maken ten aanzien van werk.

  3. Vrije tijd: ondernemen van activiteiten in de vrije tijd en het zinvol doorbrengen van de tijd waarin er geen verplichtingen zijn.

  4. Eigen woonsituatie: zorgdragen voor eigen kamer en spullen, omgaan met je huisgenoten.

  5. Autoriteit en instanties: accepteren dat er instanties en personen boven de jongere gesteld zijn, binnen geldende regels en codes opkomen voor eigen belang.

  6. Gezondheid en uiterlijk: zorgen voor goede voeding en een goede lichamelijke conditie, een uiterlijk waar de jongere zich prettig bij voelt en het inschatten en vermijden van risico’s.

  7. Sociale contacten en vriendschappen: contacten leggen en onderhouden, oog hebben voor wat contacten met anderen kunnen opleveren, zich openstellen voor vriendschap, vertrouwen geven en nemen, wederzijdse acceptatie.

  8. Sociale media en internet: smartphone en computer gebruiken, informatie vinden en delen, informatie en berichten wegen, onderscheid tussen de virtuele en de reële werkelijkheid maken, gevaren onderkennen.

  9. Intimiteit en seksualiteit: seksualiteit integreren in de persoonlijkheid, ontdekken wat mogelijkheden, wensen en grenzen zijn in intieme en seksuele relaties bij zichzelf en bij anderen zijn.

  10. Bij cultuurverschillen: normen van verschillende culturen kennen, inschatten welke vaardigheden in welke culturele context passend zijn.

Bij de meeste jongeren van De Catamaran is er ergens in die ontwikkeling iets niet helemaal goed gegaan. Dit kan bijvoorbeeld komen door hun psychiatrische problematiek, een ongunstige opvoedingssituatie of een trauma. Dit uit zich meestal in probleemgedrag. Er is dan sprake van een onbalans. Een onbalans tussen taken en vaardigheden. Wanneer een jongere de juiste vaardigheden bezit om taken goed uit te voeren staat de balans in evenwicht. Is het evenwicht in onbalans dan bezit hij te weinig vaardigheden om taken op een adequate manier te kunnen uitvoeren. Bij een balans, voelt een jongere zich competent en ontwikkelt zelfvertrouwen.

Het sociaal-competentiemodel is een methode waarmee jongeren vaardigheden voor de toekomst aanleren. In het model wordt de nadruk gelegd op het leren waarbij het gericht is op het vergroten en/of verstevigen van de (sociale) competenties van de jongeren. Het adequate gedrag wat al te zien is wordt vergroot en uitgebreid, het inadequate gedrag wordt genegeerd. Bij het aanleren van nieuw gedrag wordt zo dicht mogelijk aangesloten bij het gedrag wat de jongeren al kennen en waarmee ze succes hebben gehad in het dagelijks leven. Dit wordt gedaan door het bekrachtigen van positief gedrag en negeren van negatief gedrag. Behalve als dit gedrag over een grens gaat. Dan moet dit gedrag begrensd en afgekeurd worden. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het afkeuren van het gedrag, NIET het afkeuren van de jongere. Vervolgens wordt de jongeren een alternatief aangereikt voor dat negatieve gedrag. Samen stel je doelen op om aan te werken. Het doel van het sociaal-competentiemodel is dat jongeren met het vergroten en uitbreiden van het adequate gedrag zich dusdanig gaan gedragen dat ze zich in hun dagelijks functioneren zo goed mogelijk kunnen handhaven en zich verder kunnen ontwikkelen. Door de vaardigheden (gedrag) die ze hebben geleerd zijn ze opgewassen tegen de taken (sociaal) waarvoor ze staan.

Binnen het sociaal competentiemodel spreekt men over drie factoren die van invloed zijn op de competentie. Deze drie factoren zijn:

Stressoren
Dit zijn invloeden waaraan de jongere zich niet of nauwelijks kan onttrekken. Ze kunnen een negatieve invloed uitoefenen op het functioneren en dus op de ontwikkelingstaken en vaardigheden. Bijvoorbeeld: slachtoffer worden van geweld, het overlijden van een familielid, seksueel misbruik, drank/drugsgebruik van een ouder etc.

Psychiatrische problematiek
Een of meerdere van deze stoornissen bemoeilijken het uitvoeren van de ontwikkelingstaken.

Beschermende factoren
Hierbij valt te denken aan een opgeruimd humeur, een positieve instelling, een doorzetter zijn, intelligentie, een positief zelfbeeld, een goede leefomgeving, neiging tot autonomie. Deze beschermende factoren beïnvloeden de competentie op een positieve manier. Het zijn die aspecten in de eigenschappen en de omgeving van en wede jongere die hen beschermen tegen de invloed van de stressoren en die bepaalde uitingen van psychopathologie kunnen verzachten. Zo ontstaat een evenwicht (balans) tussen ontwikkelingstaken en vaardigheden.

Het verminderen van het probleemgedrag
In de competentiegerichte hulpverlening richten we ons op het verminderen van het probleemgedrag. Dit doen we door:

  • Het vergroten van de vaardigheden.

  • Het verlichten of verrijken van de taken.

  • Het versterken van de protectieve factoren.

  • Het verminderen van de (invloed van) stressoren en psychopathologie.